Geschiedenis van Hainje Jan Yntema en eener Wagenmakery Van sleeptrog tot wagen Het was in september 1808 dat een jongeman op weg was naar Workum vanwaar hij ook afkomstig was. Nederland was toen het koninkrijk Holland onder Lodewijk Napoleon. Het was toen een kritieke tijd. De jongeman schreef zich Jochem Deinum. Hij was werkzaam geweest op de grote scheepsbouwwerven in Holland. Door de oorlogen met Engeland was er geen vrachtvaart meer. De schepen lagen voor het merendeel op en de scheepswerven hadden geen werk meer. De jongeman was een energiek iemand die ook het wagenmaken had geleerd. Hij trok naar zijn vroegere woonplaats het oude stedeke Workum. Hij vestigde zich als wagenmaker in wijk Zuid C no. 7. Dat was een pakhuisje, dat zeer geschikt voor een wagenmaker was. Er was in Workum wel behoefte aan een wagenmaker. Wegen waren er weinig en alle nog modderwegen. In de plaats Workum zelf was maar weinig bestrating, doch dit werd hoe langer hoe beter. Er kwamen meer bestrate en verharde wegen. Zo had het zin dat een wagenmaker er zich ging vestigen. Het wagenmakerswerk was toen meest kruiwagen en sleeptroggen. Een sleeptrog was een ideaal vervoermiddel, vooral op de modderwegen als die vochtig waren. Kon één paard het niet trekken, dan kwamen er twee voor. Maar hier was een wagenmaker. En er kwamen wagens, boerenwagens! Toen het nog modderwegen waren werden het wagens zonder ijzerbeslag op de wielen. Dat vereiste een bijzondere kunst in het wielmaken. Doch de toestand veranderde. Er kwamen meer verharde wegen en zo kwamen er ook meer wagens met ijzerbeslag. De wagenmakerij was inmiddels verplaatst naar Zuid C 10, en C 7 werd bergplaats voor hout, wagens en onderdelen. Het was hier toen erg smal wat de rijweg aanbelangt. Door Workum liep een sloot, de Wymerts, en daar voeren de mensen met hun schuiten doorheen voor allerhande vervoer. De boeren voeren met hun boter en kaas ‘s vrijdags naar de markt. Workum was de aangewezen plaats in de gehele zuidwesthoek. Jochem Deinum wist zijn tijd goed te besteden. Hij maakte toen niet alleen boerenwagens, maar ook wel eens een Friese krompanelen sjees . De open sjezen werden poepesjezen genoemd. Deze waren hier heen gekomen met de Fransen. De poepesjezen hadden wel riemen maar geen voetenkleden en geen kap. De zaak ging zo kalm verder tot 1852 toen werd de zaak overgedragen aan ene Sietze Ketelaar. Van deze man is mij weinig bekend, anders niet dan dat de zaak op de zelfde voet werd voortgezet. Ketelaar droeg de zaak weer over aan een kleinzoon van Jochem Deinum en wel aan de heer Andries Tjibbes Deinum. Deze was een prima vakman, die het vak tot in de kleinste onderdelen beheerste. Hij maakte machtig mooie Friese sjezen. Het beeldhouwwerk had hij goed onder de knie. Ook maakte hij kapsjezen en glaswagens. Het was een onvermoeibare werker, die in de zomer ‘s morgens al om 4 uur bij de bankschroef stond. Hij was een mooie maar ook een vlugge werker. Het was een streng orthodoxe man, maar een die voor zijn woord stond. Dat iemand zijn plicht tegenover anderen niet deed, kon hij niet zien en zei er ook het zijne van. Dat bezorgde hem wel eens kwade vrienden. Een schildersknecht werkte destijds bij schilder W. de Vries. De knecht kwam ‘s morgens altijd een kwartier te laat. Dan riep Andries Deinum uit de werkplaats weg: “Al wer te let?” Zo ging dat elke morgen, tot zolang het die knecht verveelde en een hooggaande ruzie was het einde. Maar die schildersknecht verbeterde zich en kwam ‘s morgens beter op tijd. Dat had Deinum er bij gewonnen. Het zal omstreeks 12 mei 1860 geweest zijn, toen kwam hier Obe Yntema. Deze was geboortig te Workum, maar woonde al een jaar of twaalf te Tjerkwerd. Zijn vader was van boerenbedrijf, zodat Obe als oudste zoon ook in dat vak zou worden opgeleid. Hij voelde daar bitter weinig voor. Hij wilde liever bij een vak. En hij voelde zich aangetrokken tot het wagenmakersvak. Doch hij kwam in Wons bij een boer terecht. Een niet al te beste plaats, maar hij moest er blijven. Doch op zekere dag, het was in de zomer, moest hij met een wagen bespannen met een paard een vracht hooi halen. Met de lege wagen heen en met de volle terug. Zover bracht hij het echter niet. Hij moest een eind de verharde weg langs. Op die weg had een collegapaard een flinke plas gedaan en het paard, dat Obe bestuurde was niet van plan daar langs te gaan. Het nam een zijsprong en plons daar ging de hele boel de sloot in. Het paard er in, de wagen er boven op en de koetsier slag overkop mee de sloot in. Het liep voor beide goed af: de koetsier kwam er met een nat pak en enige ontvellingen vanaf, het paard was een beetje kreupel en de wagen miste een paar rongen vanaf en het langhout was gescheurd. ‘s Middags maakte Obe Yntema de wagen weer. En hij zei tegen de boer, dat het hem speet, maar achter de koeienstaarten ging hij niet meer. Hij kwam thuis met z’n hele hebben en houden en kreeg een mirakel best standje. Het eind van het liedje was, dat hij te Bolsward bij een wagenmaker kwam. Daar schoot het ook niet op. Hij moest oude wagens slopen, brandhout zagen en op de kinderen passen en die waren er legio. Maar al was het ouderwets slecht en had hij vaak allerhande werk wat de kindermeid moest doen, die, zoals meestal, ontbrak. Hij maakte al kruiwagens. Obe was een handige werker en vlug van begrip. De baas had daar wel aardigheid aan. Hij had nog een knecht die een jaar of 5 ouder was dan Obe. Hij liet die jongens kruiwagens maken en tegen elkaar uitspelen. De jongste tegen de oudste. De oudste die anders niet zo vlug was, was dan direct helder. Zo kreeg de baas vlug wat kruiwagens klaar. Van Bolsward ging Obe naar Arum. Vandaar weer naar Bolsward bij een andere baas waar meer rijtuigen werden gemaakt. Toen verhuurde Obe zich als meesterknecht bij Andries Deinum, waar hij bijzonder goed mee op kon schieten. Obe nam in 1876 de zaak over, want Deinum wilde er wel van af. Toen werd de oude wagenmakerij een rijtuigmakerij. Vele, zeer vele rijtuigen zijn er gemaakt. In die tijd is de Heidenschapsterweg gemaakt van Workum tot aan de Helplaats toe en vandaar uit maakten de boeren zelf weer verharde wegen naar hun boerderijen. Obe Yntema had het druk met het maken van nieuwe rijtuigen voor de boeren die aan die weg woonden of hun weg er op aansloten. Vele mooie glaswagens en kapsjezen rolden de werkplaats uit, de een achter de ander. Omstreeks 1880 werd hier de spoorbaan gelegd. Toen die klaar was, moesten er weer rijtuigen zijn voor en naar het spoor. Riesberg, een hotelhouder hier, kreeg een nieuwe omnibus. Boersma van de Galamadammen kreeg een omnibus, waar hij mee reed van Bakhuizen naar de trein in Warns. Quarré (?) van Koudum en O. van Elslo te Hindeloopen kregen er ook een om naar het spoor te rijden. “Verandering komt altijd werk van,” was Obe Yntema zijn gezegde: “en daar heeft men iets aan.” In 1894 werd de eerste tilbury hier gemaakt. Het was al eerder de bedoeling om tilbury’s te maken, maar de belasting die er op was hield het tegen. Toen die er af kwam, ging men er vlug toe over in plaats van op riemen op veren te gaan rijden. In 1898 stonden hier klaar 2 tilbury’s, 1 nieuwe kapsjees (de laatste die Obe Yntema afleverde), 1 kapwagen op riemen en 1 barouchet zonder portieren. Het heeft lang geduurd eer er nog iemand gevonden werd als koper voor die ene kapwagen op riemen. Doch die koopman was de gene die met de laatste nieuwe glaswagen op riemen reed. Vele barouchetjes met en zonder portieren gingen de deur uit. Vele mensen die een wagen op riemen hadden, lieten deze veranderen van riemen op veren. Zo het ging deze wagenmakerij of rijtuigmakerij bijzonder goed. Er werd een record aantal tilbury’s verkocht. Ook vele brikken werden er begin deze eeuw afgeleverd. Obe Yntema stond overal bekend als een fidele vakman, die zijn vak tot in de puntjes beheerste. In het begin van deze eeuw werd de zaak uitgebreid met een houthandel die ook goed draaide Obe Yntema was niet alleen een vakman, maar tevens een goed koopman. Hij zei altijd: “Wat men met verkopen kan verdienen, hoeft men niet voor te werken”. Vele mooie rijtuigen werden voor en na afgeleverd. Doch nooit meer dan één arreslede. Deze zijn er bij Andries Deinum en later tussen de jaren 1880 en 1890 vele gemaakt. Er zijn toen mooie arresleden versierd met veel snijwerk gemaakt. Enkele mooie arren zijn hier nog in Workum aanwezig, waaronder de arreslede van Y.S. Haagsma. Dat is een pracht slee met heel mooi snijwerk. Dat houtsnijden verstond Obe Yntema wonderlijk goed. 10 juli 1907 Duizendjarig bestaan van Workum 'Frederika Louise Wilhelmina, gemalin van Prins Willem V en hare drie kinderen' in de bij Obe Yntema gemaakte koets bij Séburch. Zo klimmen we op tot 1907. Toen kregen we hier een bijzonder mooi feest: het duizendjarige Workum vierde die datum buitengewoon en met veel luister. Het folklore van het Fries kwam toen tot uiting. Een grote ringrijderij met paard en sjees zette veel luister bij. De prinses bracht op die dag met haar kinderen een bezoek aan Workum, waar ter hare ere verschillende spelen en ringrijderijen werden gehouden. De hoge gasten werden afgehaald in een koets passend in de trant van die tijd. Deze koets was ook vervaardigd in de wagenmakerij van Obe Yntema. Geen mens prakkeseerde er over, dat het met een paar jaar wel heel anders in de wagenmakerij zou gaan als dat het nu ging. Van rijtuigenmakerij tot rijtuigenfabriek en carrosseriefabriek De jaren klommen. We kregen 1908 met een grote landbouwtentoonstelling. Waar een tilbury werd tentoongesteld, bespannen met een volledig opgetuigd paard. We kregen ‘09 en ‘10 zonder veel bijzonders, alles zo zeker al zou het nooit anders worden. We kregen 1911, een bijzonder droog jaar, wat veel extra werk gaf voor de wagenmakerij. Er bleef bijna geen wielband op zijn plaats. Toen kwam 1912 met een langzame maar zekere ontwikkeling van de automobiel. Er kwamen steeds meer automobielen. Toen werd het plan opgevat, om een automobiel aan te schaffen en zelf de bovenbouw te maken (de carrosserie). Zo gezegd, zo gedaan. Er werd een chassis bij een fabriek in Duitsland besteld. Dit fabriek verschafte ons een tekening van het chassis. Terwijl het chassis in Duitsland werd gemaakt, werd hier aan de hand van de tekening van het chassis een tekening gemaakt van de carrosserie. Naar de laatste tekening werd hier de carrosserie gebouwd. Toen het chassis hier aankwam, werd de carrosserie geplaatst. Die bleek buitengewoon mooi te passen. Intussen waren de banden gemonteerd, die bij Peter Union, ook een Duitse fabriek, besteld waren. Alles ging wonderlijk goed. Het bleek dat de naam Yntema niet tevergeefs op een naamplaatje op de carrosserie was geplaatst. De auto, waarvan nog foto’s aanwezig zijn, maakte een goed figuur en spoedig kwamen er bestellingen op. De eerste auto ging hier in de verhuur. Van die tijd af zijn er steeds door de firma Yntema auto’s verhuurd. Bij de rijtuigen die er met succes werden gemaakt en verkocht kwamen toen de auto’s hun werk vragen. Steeds werden er nieuwe auto’s gemaakt tot er een galm door het hele land ging: 1914 oorlog!!! De klok luide haar klagende tonen, alsof er een begrafenis was. En het was een begrafenis. Een tijdperk van noeste arbeid in volle vrede werd begraven. We kregen een oorlog met al zijn ach en wee. De oorlog deed de automobiel weer zo goed als verdwijnen. Er was geen benzine. Ja, enkele reden nog op een mondvol surrogaat. De wagenmakerij was druk, drukker dan ooit. De rijtuigen kwamen weer op. Alles werd weer rijtuig wat de klok sloeg. Grote series rijtuigen werden gemaakt: tilbury’s, brikken, dresseerkarren , buggy’s op gummibanden. Het rijtuig veroverde haar plaats weer terug. De oorlog ging door. 1918 Was voor de rijtuigen een record jaar. Vele nieuwe rijtuigen werden toen afgeleverd. Bovendien werden toen ook nog eens vele nieuwe hooiwagens gebouwd. Toen de oorlog voorbij was, was het na twee jaren ook met de rijtuigen gebeurd. Er werd nog wel eens een karretje besteld, doch de gang was er voor goed uit. H.J. Yntema Haintje Jan Yntema heeft dit verhaal vlak voor zijn overlijden geschreven. De tekst is hier en daar gewijzigd en de spelling is aanpast aan die van deze tijd. Sinds 1924 bestaat het garagebedrijf naast het carrosseriebedrijf. In 1949 nemen de zonen van Haintje de bedrijven over: Wieger (1922-1976) het carrosseriebedrijf en Obe (1915-1987) de garage. Sinds het midden van de zeventiger jaren zijn de bedrijven in handen van Haintjes kleinkinderen: Hans en Bauke Yntema het carosseriebedrijf (nu gevestigd te Heerenveen) en Joost Yntema en zijn zwager Henk Bangma de garage (nu aan de Spoardyk te Workum). Met dank aan mevrouw T. Yntema-Sikma noten: Het opleggen van schepen = het (tijdelijk) buiten gebruik stellen van schepen, bijv. omdat er geen vrachten beschikbaar zijn; het vastleggen van schepen Sjees = tweewielig, licht en hoog rijtuig Andries Tjibbes Deinum trouwde op 9 september 1860 te Workum met Tjaltje Klazes Zijlstra Obe Haintjes Yntema (Workum 20.02.1852 - Workum 07.01.1923) huwde op 08.08.1878 in Wûnseradiel met Klaaske Jans Miedema (Zurich 20.03.1853 - Workum 19.01.1918). Haintje Obes Yntema (Tjerkwerd 18.08.1824 - Bolsward 01.07.1894)huwde op 14.05.1851 te Workum met Yfke Harmens van der Meulen (it Heidenskip 09.02.1829 - Bolsward 18.11.1910) Rong = elk der vier houten of ijzeren staanders, aan elke kant van de wagen twee, waartegen de wagenladders steunen Langhout = deel van onderstel van boerenwagen; lange dissel(boom) De Helplaats stond tot ±1896 in it Heidenskip op de plaats waar tegenwoordig de fouragehandel van Van der Wal is gevestigd. De plek wordt nog steeds de Hel genoemd. Omnibus = de voorloper van de (auto)bus Tilbury = tweewielig rijtuig op veren met één paard Barouchet(te) = (licht) luxe-rijtuig, waarbij de koetsier op een vrije hoge bok zit, inz. met achterbank of kattebak Brik = open vierwielig rijtuig “It houtstek” stond op de plaats waar nu de Kettingbrêge ligt. De eerste steen van ‘t Houtstek werd door Obes zoon Haintje Jan (* 21.07.1890) op 18 maart 1901 gelegd. De eerste steen is thans in het bezit van Warkums Erfskip Voor en na = telkens weer De arreslee is tegenwoordig in het bezit van zijn kleinzoon Ynze Siebes Haagsma te Heerhugowaard Dresseerkar = kar waarvoor men paarden dresseert Buggy = licht, éénpaards open rijtuig Haintje Jan Yntema (Workum 21.07.1890 - Workum 30.12.1951) huwde op 10.07.1915 met Hiltje Wiegers Abbring Hingst (Tjerkwerd 19.08.1894 - Workum 25.04.1952)